ren, moerige gronden, lage landen, gragten of rioolen herkomflig zyn (p). Dat het inademen en verkeeren in een vogtige en onzuivere dampkring, niet zelden oorzaak wasvan kwaad- aartige koortfen onder de pavanen, heeft bontius, ter zyner tyd, reeds opgemerkt (q). Leert niet maar alteveel de onder vinding, dat de uitwaafemingen der flik ken enz. in Staats-V'laanderen aanwe zig zyn, door derzelver onaangenamen vluggen alcalifchen flank, waar door die geenen, welke 'er het naaste by woonen, of in verkeeren, by heete zomerdagen, met hoofdpyn, heilagen tong, en verloren eetlust bevangen worden. Deeze vogtige, rottige, fchadelyke uitwaalemingenwerken in dezer voe ge: door de warmte worden dezelve tot eene onbegrypelyke fynheid ver deeld in den dampkringomringen niet alleen de daar in levende en zwe vende lighaamen, maar worden zelfs ingeademd, aangetrokken, en aan de- zel- Ï4& J. HARGER ANTWOORD (p) J. BASTER 1. c. bl. 129 en 130. J, DACHS 1. c. bl. ij 6. (q) In fua Indorum Medica capite XV,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1784 | | pagina 180