Ï52 j. öarger antwoord III. Door den regen, worden de fchadelyke, rottige uitdampingen, die de lucht vervullenen waarin alles wat ademt leeft en zweeft, als gewas- fchen, gereinigd en afgefpoeld, en van derzelver befmettend vermogen en vogten ontlast; daar men anders on gevoelig dezelve ftaag moet inademen, met onze voedfelen doorzwelgen, en de bederving en rotting in maag en darmen grootelyks bevorderenzo dat hoe langer men nu in zo eene bedorve lucht verkeere, hoe meerder befmet- ting 'er door aan onze voedfelen en lighaamen moet worden aangebragt. Dus kan men veilig befluiten, dat de lucht helderer, zuiverer, gezon der en minder nadeelig is, wanneer dezelve doorregen, fneeuw, hagel of vorst, gewasfchen en verbeterd is. Ook dat de regen in heete zomers nimmer nadeelig is, maar als een der hoofd-weldadenten nutte der men- fchen, in Staats-Vlaanderen en elders, kan aangemerkt worden. Een en ander zal men bevestigd vin den, in de waarnemingen van den kundigen l. stokke: gedaan van 1735 tot 1742 te Middelburg; dewyl nu Zee*

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1784 | | pagina 184