l60 J. HARGËR ANTWOORD merkelyke benadeeling der lighaa- men. De Militairen, behoeven in Vredenstyd over het algemeen geno men, hier en elders Garnizoen hou dende, juist zo zwaar niet te arbeiden, fchoon 'er genoeg te betogen was, dat veelen door de ledigheid niet minder nadeel, dan anderen door den arbeid lyden, zo vind men 'er nochtans wel ke met een pryslyk oogmerk, naar bekomen verlof, zich verledigen om by den Land- en Bouw-man werk te zoeken, en welk bedryf, zo wel als het beroep van den Soldaat in Oor- logstyd, als hy te Velde trekt, onder zwaaren arbeid geteld kan worden. Alhoewel 'er uit zo een noestig ge drag wel eenig voordeel fpruit, wordt 'er door te weeg gebragt, dat hunne kameradenmeerder wagten in de openbaare heete en vogtige luchtsge- iteldheid moeten doorbrengen, (zon der van andere fchadelykheden gewag te maken) en dus de eene zo wel als de andere meer dan gewoon moeten zweeten. Wel is waar, de Militairen hebben wel geen gebrek aan verfchooning maar door dergelyke omftandigheden heb-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1784 | | pagina 192