ï88 J. HARGER ANTWOORD ben, maar met het geene in de Vraag gevorderd wordten dus alleen met de Najaars koortfen, beezig houden. Hadden wy nu 't vermoogen om de zomerhitte te matigende droogte te reegelenden reegen te gebiedende winden te bepalende vogtige fchade- lyke uitdampingen der laage en ver- dronke landen, moerasfen, riöolen, fchorren en droogloopende flikken; opgedolve landenmestputtenen wat van dien aart kan genoemd wor den, te verhoeden; wel ras zouden deeze allen niets vermoogenen geene meedewerkende oorzaaken der Na jaars-koortfen in Staats-Vlaanderen hel pen voortbrengen. Maar omtrent dit alles hebben wy geen vermoogen, hier is het, dat wy In alles te kort komen. Derhal ven blyft 'er niets overig, dan ons toe te leggen, zo veel mogelyk, de gewone levenswyze deezer men- fclien, gegrond op de van ouds her zo genaamde fes niet natuurlyk dingen, te befchaven en te verbeeteren, als de eenigfte middelenwelke nog overig zyn om deeze ziekte voor te komen, en hen daar tcegen te behoe den. Hier-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1784 | | pagina 220