22Ó J. HARGËR ANTWOORD
5, boomen en planten, even zo veel
plaats heeft, als de opneming van
't overtollige phlogiston uit dezel-
ven. Daar nu de vaste lucht een
93 zeer zuiver zuur is, ?t welk, zonder
eenige fcherpheid te bezitten, een
zeer antifepticq of bederfweerend
n vermoogen heeftis dan deeze vaste
M lucht niet zeer gefchikt, om in een
jaargetyde, wanneer door de groote
93 warmte zekere gisting in onze in-
93 wendige vogten veroorzaakt wordt,
93 het bederf, 't geen hier door in de-
33 zelve ontftaan zoude, voor te komen?
Dan hoe meerder phlogiston, door
9, de zomerhitte uit de laage landen,
99 ftilftaande wateren, fchorren, flik-
ken enz., in den dampkring indringt,
9, hoe minder de vaste lucht zoude
93 moeten worden, indien niet dooi
93 deeze zelfde warmte, de uitwatfe-
93 ming der boomen en planten ver-
93 meerderd, en de mitvloeijing dei
93 vaste lucht uit dezelve bevorderd
93 wierd, en hier door gelegenheid ge-
93 geven, om het phlogiston in groo-
ter hoeveelheid uit den dampkring
93 op te nemen.
Daar nu de boomen en planten
dee,