32*2 J. HARGER ANTWOORD
■waar mede men in het ruim der Sche
pen komt. Op dit dek tegen het be-
fchot van 't kabelgatplaatst men on
der den naam van noordfcheniast, mid
den fcheeps, een zwaar werp- en dreg-
anker benevens de ankerllokken.
Hier vindt men gemtenlyk zo aan
ftuur- als bakboord, twee lucht- of
patryspoortjes, welke aan wederzyde
met nog wel twee konden vermeerderd
"worden, even onder den onderkant van
de boven berkhouten, om reedenen dat
dezelve dan zo veel hoger, boven het
oppervlak van het zeewater ftaan, en
meer vermoogen hebben, om de be
dorve lucht, welke door proef-on-
dervinding ligter isen zich aldus
meer naar boven verheftdes te eer
der en beter te ontlasten; ook zou
niet vreemd zyn, deeze poortjes ag-
terwaards fchuinsen fcheppende te
maakenhet welk menonder zeil
zynde, beter aan het oogmerk zal vol
doende bevinden.
Vergelykt men nu hier tegen een
kuil-fchip, dan zal men bevinden, een
gebrooke dek, waar van het voorfte
gedeelte begint met de plegt, en ein
digt aan de agterfte fpannen, van het