§2# J. HARGER ANTWOORD halfdek, over heen loopt, en waarin geen roosters zyn. Ook kan men windmouwen, of koel- zeilen te baat nemen, waar van hier na zal fpreeken. II. Maar mooi en droog weêr is voor- by, het begint te reegenen, wat dan? men dekt het roosterwerkop een drie-dekker, met prefenningen, en de- wyl men het onbetaalbaar voorregt be houdt, om de gefcbutpoorten tusfchen het bovenfte en middelde dek, en de patryspoortentusfchen het middelde en on d er de dek, open te houden, 20 kan men de lucht, in eene geduurige beweeging, zuiver, onbefmet en veer- kragtig in deeze verblyfplaatfenvoor de manfchap, doen blyven. Maar geheel anders, is het op een kuil-fchip gelegen, dan dient men, in zo een geval, het kabelgats- groot koks- en botteliersluik toe te leggen, men heeft niets open, dan den over dekten agtertap, als mede de patrys- poortjes tusfchen deks, als dezelve 'er gevonden worden. Op de kuil-fchepen, kunnen geen gefcbutpoorten tusfchen deks openva ren,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1784 | | pagina 360