530 J. HARGER ANTWOORÖ
den uit elkander geweekenwaar
door 'tzee of regenwater, naar binnen
dringt, de kooyen, kisten en bene-
den-dek nat maakt, 't welk men op
©en drie-dekker zo niet ondervind,
om dat het bovenlle dek zo veel ron
der legt, het overkortende zeewater,
en het geen'er door den regen op valt,
terftond 'er weder afloopt; en zo het
boven-dek door ouderdom als ander
fin ts eens eenig water mogt doorlaten,
dan wordt het volk en derzelver goe
deren, op het benedenfte dek ge
plaatst, door het tusfchen- of middel-
fle-dek, voor alle doordringende vog-
tigheden befchermd.
Intusfchen gaan de wagten voort,
de kleederen der manfchap worden
nat en doortrokken; dan hebben de
fchepelingen op een drie-dekker het
genoegen, om deeze kleederen ronds-
om de boot, en op de canon Hukken
tusfchen het boven- en middel-dek
geplaatst, te hangen en te droogen;
doch op een kuil-lchip ontbreekt dee-
Ze gelegenheid, daar moeten zy de
natte kleederen aanhouden,, 'er mede
niet zelden in een natte kooy kruipen,
of zo weg pakkenwaar door niet dan
fcha-