OVER DE SCHÉPEN ENZ. 331
fchade aan de lighaamen, en de lucht
tusfchen deks wordt aangebragt.
Ill, Dan wanneer een drie-dekker,1
en een kuil-fchip zeilt, met ftyve koel
te, en marszeilen met twee reeven,
dan zal men, volgens ondervinding,
op een drie-dekker, geduurende de
wagt, het genoegen hebben, dat de
gezonde maats, op een ruim, lang en.
droog dek, heen en weder een gepas
te beweeging kunnen maaken.
Ja deeze beweeging is van zo veel
aanbelang, dat 'er aan boord niets
nuttiger kan worden uitgedacht, daar
in tegendeelhoe meer men van
deezen regel afwykt, hoe meer 'er
een verzwakking der vaste deelen, be
lette ongevoelige doorwaafeming, be-
dorve fpysverteering, vertraagde ont
lastingen van 't geene fchadelyk is
worden voortgebragten hierom kun
nen de Officieren, op dit fluk, niet ge
noeg letten.
Maar op een kuil-fchip, heeft men
dan meestal een natte kuil, 't volk
krygt natte voeten, door dien het wa
ter op 't vlakke dek blyft Haanzo
door het gefchut, als barkas, is de kuil
te eng, voor een wagt volks, om heen
y en