ÓVER DE SCHEPEN ENZ, 339
de Volkhouders, intrek neemen, en
door hun worden aangebragt, doch
dit was eertyds geheel onnoodig en
onbekend.
By den aanvang der O. I. Maatfchap-
pye, had men een overvloed van kloe
ke en fiere Zeelieden, uit Neerlands
fchoot geboren, of van elders aange
komen; welke als van de wieg af wier
den opgeleid, om de hardde en ruuw-
lie zeerampen te kunnen verduuren.
Maar, helaas!'die tyden zyn voor-
by, die toevloed is gedaan; en wel
zodat men federt eenige jaaren
naauwlyks zo veel bevaaren Matroo-
zen bekomen kan, als men ter Equi-
peering van een Schip noodig heeft.
Dan zo ras 'er fchaarsheid van Zefe-
lieden wierd ondervonden, befpeurde
men, vooral in de Kooplieden, een
zeker foort van Menfchenwelke on
der den naam van Volkhouders, zich
toelegden, om Vreemdelingen en Zee
varenden te herbergen. Zo lang als
deeze herberging met een geoorloofde
winst en eerlykheid overeenkwam,
was het voor een vreemdeling, en die
geen intrek hadnuttig. - Maar toen
deeze Volkhouders zich toelegden, om
Y 2 door