OVER DE SCHEPEN ENZ. 391 zout befprengd, daar na een half uur gekookt, in een kopere keetel; en 24 uurenop een tafel uitgelegd; dan in een kuip gedaanen 'er pee- kei van gewoone zoutigheid op ge- gooten, welke peekei, deels van water, en deels van 't geene daar het vleesch in gekookt is, wordt gc« maakt, na dat alvorens het vet 'er af genomen isuit deeze peekei fpruiten drie voordeelenvoor eerst, dat de peekei beftendig goed blyft, en men geen verfche dient te maaken; ten tweede, dat het vleesch fappiger isten derdedat het weinig zout is, en het laatfte ftuk, zo mals als het eerfte fmaakt; deeze hoedanigheden zyn de heil- zaamfte, welke men in vleesch, op zee, voor de Manfchap, ter voor- koming van ziekten, kan uitden- ken"; ook kan men, door een wei nig falpeter onder het zout te mengen, en tusfchen de laagen, laurier blaaden te leggen, het vleesch vry beeter, dan met enkel zout, voor bederf en hardigheid bewaaren (q). Bb 4 De (q) j. 5. van den Eoscu Ilaorl. MaatfchiS deel, bi. 586.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1784 | | pagina 423