44 J. HARGER ANTWOORÖ Wordt men door heevigen florrn, winden en overHortende zeeën, op een kuil-fchip beloopen, zo dat men de zieken, van onder het half-dek, tusfchen-deks moet brengendan koomen zy in een plaats, daar gezon den en zieken, van een frisfche lucht, door het fluiten der luiken, worden berooft. Zo door hunlieder eigen tiitwaafemingenHinkende lampen van fpek, vet en traan, als bedorve ontlastingen, wordt de lucht uitermaa- te befmet, en door dien men dan de zieken, uit mangel van daglicht, noch gepaste geneesmiddelen, noch voed- fels, noch verkwikkingen enz., kan toedienenalles zodanig verergerd dat die aan de beeterende hand zyn, van Honden aan ergeren die nog gezond zynals dagelyks van de ziek ten worden aangetast, zo dat men in den tyd van 3 dagen, een getal van 30, tot 80 zieken, zag aangegroeid, gelyk het kuil-fchip Éleiswyk en de Paaimin het jaar 1772 hebben on dervonden (w). Als men de waarheid zal hulde doen, (w) Vlhjingsch Genootfchap 7 deel, bl. 383 en 384.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1784 | | pagina 480