OVER DE SCHEPEN ENZ. 461 wordenen zy niet zeldenheevige koortfen, zwaare ziekten, ja fomtyds een fchielyken dood, veroorzaaken. Wel is waar, men heeft altoos geen vermoogen, om den opbruifchenden toorn, te dempen, doch egter moet men waaken, om de wraakzucht, niet in den boezem te doenj vernagten. Die zyn gezondheid waardeert, moet de gramfchap als een doodelyk vergift myden, en de wraakzugt verbannen; en liever poogen, een ftil en bedaard gemoed te bezitten, dewyl niets meer de gezondheid der lighaamen bewaart, dan eene ftille kalmte des gemoeds. De vrees alleen, kan den Zeeman ziek en doodlyk zyn: door angst en vrees, worden zy neerllagtig, land- ziekig (a)en in lleepende en uittee- rende ziekten gedompeld; de aanhou dende vrees, (getuige zy de ondervin ding voor eenig naakend kwaad heeft meenig Schepeling, vaak het ge vreesde noodlot doen ondervinden. Hét (a) Landziektennoemen wy een zeekeren trap van droefgeestigheid, welke men vooral by de 011- bevaaren Schepelingendoor het verlaatcn van hun ne geliefkoosde voorwerpenvaderland en verander ring van leeveusvvysaan boordwaarneemt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1784 | | pagina 495