464 J. HARGER ANTWOORD len de fterkile aller driften: op deeze twee klippen, ftrandt meenig Zee- man, en wordt 'er niet zelden, dan ten kosten van zyne dierbaare gezond heid en leeventer naauwer nood nog van gered. Daar de geneigdhee- den, van Bacchus en Venus, de over hand genoomen hebben, heerscht, noch reeden, noch verftand; zy wor den flaaven hunner lustenen dus fchandvlekken der Maatfchappy, de daaglykfche ondervinding, leert maar al te veel, hoe meenig Zeeman, zich hier omtrent jammerlyk te buiten gaat, hunne fiere geftalte wordt verdord en verkragt, de edele lighaams-werktui- gen, worden onbekwaam gemaakt, zy moeten een kwynend leeven lei den het welk als voorgefchikt is, (vooral wen men, ter ontheffing, van bekoomen onheilenkwikmiddelen heeft moeten gebruiken,) om door ziekten overvallen te worden. Men zegt: hy fpiegelt zich zacht, die zich aan een ander fpiegelt, dan hoe waax dit ook is, en hoe overtuigd meenig Zeeman, voor zich zeiven, hier van is, zo heeft my en anderen, de ondervin ding geleerd, dat zo ras, zodanige Zee;;

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1784 | | pagina 498