506 S. DE WIND OVER gaan, gaa ik thans over, tot de wyze, op welke zy voortgebragt worden. Het is eene bekende zaak, dat men hen zelden ziet verfchynen, dan na heevige haemorrhagienbioedflortin- gen, 't zy uit neus, keel of lyfmoe- der; in deeze bloedftortingen, wor den een of meerdere,., flagaderlyke vaatjes vcrbrookendoch doorgaans in diervoegen, dat het grootlle van de verbrookene, de meeste hoeveel heid bloeds ontiangende, allengskens, volgens zynen aart van buigfaamheid, meer en meer uitzet; en dus de zyde- lingfche verbrookene flagadertjes, (al zo 'er zelden eene, afzonderlyk ver- brooken wordt, zonder meerdere te doen van een ryten,) door zyne op zetting, vernaauwende eindelyk in diervoegen toedrukt, dat deeze door den tyd geheel vertraagenterwyl het grootere vat nog aanhoudt, bloed af te geeven, 't geen dan ook niet ondui- delyk, uit de figuur of gedaante der polypivan neus en keel, is op te maa- ken, als doorgaans eene grootere tak, of bel hebbende, met veele kleinere omringd (1); de fungi in teegendeel, zon- (1) PALUCCI, p.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1784 | | pagina 540