DEN POLYPUS. 525 haare plaats te brengen, doch zulks mede weegens heevige pyn niet luk kende, liet zy myne hulp verzoeken; wanneer, hand aanllaande, wel haast gewaar wierdt, dat dit gezwel van ee- ne niet natuurlyke gehalte was, en geenfints tot de lyfmoeder behoorde; en wyl de vrouw door voorafgaande bloedvioeijingen, ongemeen verzwakt en vermaagerd was, kon ik de eene hand inbrengende,, terwyl de andere op de regio hypogastrica geplaatst was, de lyfmoeder zelve duidelyk, en als natuurlyk van groote, gewaar worden. Het was eerst den 7 Augustusdat ik geleegenheid hadt, dit gezwel, het geen een waare fungus uterinus was, aftebinden. By het onderflaan bleek het my, dat deeze zyn begin nemende, op den afftand van duimin den hals van de baarmoeder, iets grooter was dan een ganzen-ey, (zie plaat 1. figuur s.) en wanneer de hand te rag getrokken hadt, de vagina geheel vervulde. Ik verrigte de afoinding zonder me dehelpers, met weinig moeite, en verliet haar, ten vollen bewust, myn oogmerk te zullen bereikt hebben; de vol-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1784 | | pagina 559