55» J. F. VOLTELEN OVER EEN
Te gelyk rees 'er een fcherpe waa-
fem, uit de nog warme ingewanden
naar boovenwelke onze neuzenop
een zeer onaangenaame wyze aandeed.
De darmen laagen op hun plaats, en
fcheenen uiterlyk, natuurlyk gefteld
te zynmaar dezelve eqn weinig op*
waards gefchooven hebbendever
toonde zig het onderfte gedeelte, als
gedompeld enbegraaven, in eene aller*
flinkendfterottigebloedige etterllof-
fe, welke op de minde drukking, in
zo groote menigte toevloeide, dat al
les 'er do ,r als bedekt wierdt. Na de
bron van dit vogt zoekende, open
baarde zig aan ons, eene uitgeftrekte
verzweering in 't mejenteriumaan
deszelfs beneden einde, {Irekkende tot
aan 't intestinum ileum zelf, wiens bui-
tenfte oppervlaktemede veretterd
fcheen. Voorts was ook de geheele
lobus bepatis majorin een verrotte
zweer ontaart, waar uit eene verbaa-
zende menigte dunne, ichoreufe etter
vloeide, van een ondraaglyken dank,
welke ons niet alleen walgingmaar
zelfs braaking veroorzaakte. De ove
rige deelen ventricu/uspancreaslien
en dat my verwonderde, alle welke
ter