s8 G. W. CALLENFELS ANTWOORD by de Militairen zeiven. Deeze ver dienen niet minder onzen aandagt, en hier omtrent zal ik my moeten langer bezig houden, als met de andere. Deeze, die op de Militairen zelve betrekkinge hebben, en in hunnen ei genen fchoot als berusten, zyn veele en verfcheidene: ïk zal die brengen tot het volgende tiental. Eerstde gewoonelyke marschdie de troepen s'jaarlyks naar de Garni- zoenplaatfen in Staats-Vlaanderen ge noodzaakt zyn te water of te land, of op beide manieren af te leggen. Deze gefchiedt nimmer zonder groot onge mak en veele afmattingen, waar door het volk by hunnen aankomst te eer der vatbaar is voor de hier in zwang gaande Koortfen, en minder beltand is voor derzelver aanvallen, ja welke vermoeijinge op zich zelve genoeg zaam is om Koortfen voort te brengen. Men zal hier best een denkbeeld van maakenals men hun marsch eens in oogenfchyn neemt, en ziet, als zulks te land gefchiedt, hoe zy met ftof en .zweet als overdekt zynhoe bezwaar- lyk het marlcheeren valt met zo eene menigte menfchen by één, die behal- ven

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1784 | | pagina 60