OVER DE NAJAARS-KOORTSÉN. 3$ dan bloot voor de hitte des daags en koude des nachtszynde 'er een ver- fchil van twaalf, dertien en fomtyds van twintig graden, tusfchen dag en nacht, verder moeten zy daar onder gaan alle de injurien van wind en weer, van regen, hagel, fneeuw, mist, don der en blixem; moeten twee uuren lang opfnuiven, alle de dampen en uitwaasfemingen van zee en gragten, van flikken en rottende vuilnis, en zich overgeeven aan al het bederf en de befmetting van eene geinfeéteer- de lucht. Zyn nu alle luchten in alle plaatfen, één uur voor en één uur na des zons op- en ondergang het onge zondst, om dat de dampen, door de koude verzwaard en verdiktdan meest beneden blyven hangen, (op dat ik de woorden gebruike van den Heere Martinet in zynen Catechismus der Natuur i D. p. 78) hoe verderffelylc moet dan niet, in dat tydftip, een kwaa- de lucht zynvoor de twee uuren lang op fchildwagt ftaande Soldaaten, die in hunne fchilderhuisjes geene andere fchuiling vinden, als tegen den regen. Ook is door den Heer Ingen'boujZ met proeven getoond, welke nadeeli- jr. deel. C ge

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1784 | | pagina 65