i zaak op mori a: 625 Doch wanneer wy het Mofaifch ver haal met oplettendheid leezenzo dunkt my, dat het meer dan waar- fchynlyk wordt, dat isaak, althans de mannelyke jaaren, niet bereikt hadt. Niet izaak, maar abraham, draagt het vyer en het offermes de jonge mogt zich brandenoffnyden best dan, dat die het hout, waar me de hy zich niet kan benadeelen, op den rug torsfe. Wie ziet, hier in, wie ziet, in de faamfpraak, tusfchen hem en abraham, niet de duidelykfte fpooren, van eenen jongen leeftyd? Myn Vader! zie hier ben ik myn zoon zie het vyer en het houtmaar waar is het lamtot het brandoffer God zal zich zeiven een lam ten brand offer voorzienmyn zoon! ziet daar het beeld, des onbekommerden kinds! izaak heeft den gantfchen weg be reist, zonder aan het offerlam te den ken nieuwe boomen planten gezigten vogels vlinders, heb ben al zyne aandagt onleedig gehou den; toen hy reeds beezig is, den berg te beklimmen, om te offeren, toen hy den last, van het'offerhout, op de fchouderen voelt drukken, eerst jr. deel. Rr toen,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1784 | | pagina 667