izaak op mori a. 627 wy flraks zien zullen, moet dan in dien tyd, zeker zeer fterk zyn ge weest, maar is 'er eenige reden, om aan izaak zulk een fterk geloof toe te kennen? Kunnen wy verwagten, dat die, van langzaamerhand toeneemen- de hemel-teig," haar volle, haar meer dan gewoone kragt en wasdom, ge had, en de diepfte wortels gefchooten zal hebben, in den boezem, eens tede- ren Jongelingsdie zyn leeventot nog toe, onder de geuuurige beftraa- ling, der gelukszon doorbragt, en die in de fchoolder beproeving, nog niet geleerd hadt, op den Vaderlyken god te betrouwen? Moet men, om, in deezen, zulk eenen buitengewoo- nen trap, van geloof te ftellen, geene gantsch buitengewoone werking aan- neemen, waar van men, in de Heilige Schrift, geen gelyk voorbeeld vindt, waar teegen de Zielkunde opkomt? 6. Doch ftellen wy, voor een oogen- blik, dat izaak waarlyk zo grootmoe dig den veegen hals voor god en voor zyn Vader boog, verheffen wy dan Rr 2 den

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1784 | | pagina 669