04 G. W. CALLENFELS ANTWOORD
die nog kwynen aan de gevolgen der
Najaars-koortfen, en het niet zullen te
booven koomen.
Wat mag toch de reeden zyn van
die flachting? vraagt men met recht.
Alle andere oorzaakenantwoord ik,
met andere jaaren gelyk ftaande, was
hier het groot verfchil en de byzonde-
re oorzaakgelegen in hunnen afmat»
tendenü&zrjd?, te vooren befchreeven
dien zy op het laatst van July in de
brandende hitte, eerst te land deeden
van Breda tot Bergen op den Zoomal
waar zynog wel acht dagenzich
moesten op eene moeijelyke wyze lig»
genen wagten na de fchepenen
voorts te water naar Sluys: daar op het
verhaastend ontlaaden van hunne
fcheepen in die hitte: vervolgens het
bezetten der -wagten en posten, in de
hitte des daags en koude des nachts,
met die vermoeide lighaamen, en met
Zweet doortrokken kleederen. Doe
hier by, dat het fruit menigvuldig en
overvloedig en dus te geef was, het
geen zy ter verkoeling van de hitte,
ryp en onryp, gezond en ongezond,
gulzig binnen floegen, met een menig
te koud water of geneven yooral
pog