lyders worden dan onrustiger, pynly-
ker en benaauwder; de pyn in het
hoofd, in de lenden, en de zinkingpy-
nenweike zich hi.er of daar geplaatst
hebben, worden dan altyd heviger;
en de dorst neemt ook toe.
5. De zinking pynen. Deze kan
men mede tot de zekerfte kenteeke
nen, van de Febres Cat ar r halesbren
gen. Zy laten zich ligt onderfchei-
den, door dat zy met eene ligte hui
vering verfchynen, zich over het ge-
heele deel verfpreiden, van het eene
naar het ander deel overgaan, op het
aanraken in hevigheid toenemen, en
eindelyk, met de teekenen van ver-;
koudheid gepaard gaan (d).
6. Duizeligheiden eene eigenaartige
pyn in het hoojdmet klopping der arte-
ria carotides. Deze toevallen be
horen mede tot de kenteekenen dezer
koortfen; zy hebben van den be
ginne tot het einde der ziekte, altyd
meer of min plaats: minder in de
Febres Cat ar r hale sdie in het voor-,
dan die in het najaar heerfchen. De
pyn in 't hoofd, is vooral aanmerklyk
I 3 bo-
OVER DE FEBRES CATARRHALES. 133
(d) Vergelyk stoll pag. 89 en volg. in her I. D,
van zyne Ratio Medendi