OVER DE FEBRES CATARRHALES. 137 12. De pols. Is koortfig, rad, fchielyk, en niet vol, dan met de ver heffing der koorts. Jn de eerfte da gen is hy meer of min ingetrokken, lluipachtigfomwylen als een koord gefpannen. Met het afnemen der ziektewordt hy zachtlangzamer en natuurlyker. 13. De ontlastingen. Deze hebben in de Fcbres Catarrhal es iets eigenaar- tigs. Het zweet is van een zuur en hinkenden reuk. De pis is in den beginne dun, ftrookleurig, daarna wordt zy troubel, fmerig-olyachtig, aan de wanden van het glas vast hech tende en geeft wel eens een wolkjeen daar op v lgend wit flymachtig, doch meest een roodachtig fmerig zetfel. De buiks-ontlastingen zyn dun en flerk hinkende. De fluimen, eerst flymig, wit en dun, daarna worden zy dikker, kleuriger, en ettergelykende. Het vocht uit de neusis eerst fcherp en dundoch wordt van tyd tot tyd et terachtig en geel. 14. De gemoedsgeflèldheid. is ein- delykin deze koortfeneen ken- teeken, waarop een Geneesheer bou- v/en kan. De moed der lyders be- I 5 zwykt

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 211