140 J. P. MICHELL ANTWOORD
door eene warmte vervangen, die in
den beginne minder fterk, naderhand
door het gevoel van een fcherpe bran
dende hitte, den lyder, zo wel als
den omftander, die de hand op de
huid des zieken legtongemaklyk
wordt. Die warmte vermeerdert
tegen den avond, duurt den geheelen
nacht door, en wordt in den verderen
loop der koortsmet een zweet (dat
door deszelfs byzonderen zuurachti-
gen reuk, door de ondervinding, een
der minst bedrieglyke kenteekenen
uitmaakt)tegen den morgen vermin
derd, terwyl zy zich tegen den avond,
weder met vernieuwde aanvallen ver
heft. Het begin der koorts, is met
eene matheid, en vermindering der
verftandelyke vermoogensen fomtyds
met eene onverlchilligheidverzeld;
de flaap is afgebroken, en meer afmat
tende dan verkwikkende, fchoon de
lyders dikwerf zeer üaperig zyn.
De hoest is dan droog, afmattende, en
door de pynen op de borst afgebro
ken; dikwerf klagen de lyders over
geen dorst, voornamelyk wanneer de
tong met een flymachtige korst be
dekt is; de trek om voedfels te gebrui
ken