26o p. hofstede over den zende vooraffpraak en uitweiding in den lof van den taai-aard- en oudheid kundigen Aanmerker iets, 't welk ik herinner, ten blyke, dat myn achting voor 's Mans diepe geleerdheid niet met hem begraven, maar even leven dig gebleven is; en om dus alle ver moeden, als wilde ik een dooden leeuw befpringen, van my af te wee- ren. Hoe zeer ook door den overle denen, nog in leven zynde, aange- ipoord, om zyne Aanmerkingen over de ligt-geele kleur van den Bybelfchen SOREK of EDELSTEN WYN ter toets te brengenen hoe volvaardig ook door iny aan dat verzoek voldaan werd (e), zou ik egter, na deszelfs dood, nooit tot de uitgaaf dezer tegenbedenkingen befloten hebbenwas het niet vol- Itrekt noodzaaklyk geoordeeld, uit hoofde, dat myne byzondere gedag- ten over het voornoemde 12 vers, in- zon- cjnm in Quarto afgedrukt 1775, maken liet III. Deel der gehielde Byzonderheden uit, en beftaan zoo wel uit eigen verbeteringen, vermeerderingen en nieuwe aanmerkingen als uit nooit voorheen gedrukte Byla- gen van geleerde Mannenover gewigtige Stollen en Schriftuurplaatfenrakende den inhoud der twee vo rige Deelen. (e) Zie het flot der Voorreden van liet III. Dad der Byzonderheden over de Heilige Schrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 334