&7Ö P. HOFSTEDE OVER DEN
Edog het zy zoo, dat homerus dè
kleur van drooge uyen bedoeld heeft,
dan blykt 'er wel uit, dat de Vorllen
van dien tyd, ook geel-blinkende kle
deren pleegden te dragenmaar dan
is het nog niet bewezen, dat het kleed
van Ulysfes Bysfus geweest is. De
Dichter fpreekt wel van de hoedanig
heid, maar niet een enkeld woord van
de Hof des kleeds.- De Heer tjeenk
beroept zig op de beflisfmg van casau-
bonus (w), die, zonder de minfte
twyffeling, fchryft: de kleur van Jlys-
fus, gelyk het goud, behoort tot de geele
kleur. Dees Letterkenner meent, dat
ARIstoteles (x) (zoo de text anders
niet verdorven is) aan de zee-wol van
den Schelpvisch Pinnaden naam
Bysfus gegeven heeft, uit aanmerking
van deszelfs goud-kleur. Maar één
van twee is zeker: of aristoteles
heeft zig bediend van het woord
|3'jBog j den bodem der zee(als zynde
de natuurlyke verblyfplaats van den
Schelpvisch Pinna), waar van de uit-
fchryvers naderhand (3vo-aog Bysjus
ge-
(w) Animadv. in Athenaeumlib. III. capXI.
(x) Iiiftor. Au tra. lib. V. cap. XV.