3oB p. hofstede over dek <5. XIV. Nergens ontmoeten \vy 9 dat ik weet, den naam van witten wyn in den Bybelterwyl aldaar meerma len van den rooden wyn, of uitdruklyk, of by wyze van zinfpeling gewaagd wordt. Om nu niet te fpreken van Spreuk. XXIII: 31. Ziet den wyn niet aan als hy zig rood vertoontwaar over ik elders (1) myne gedagten geuit heb; men leest Pf. LXXV9. In des hee- ren hand is een bekeren de wyn is be roerd. 'Er ftaat eigenlykis rood. Die met a. schültens (m), aan dit woord de betekenis hegten van fermenteren flellen (n) evenwel, dat de fpreker hier den rooden wyn bedoelt. Bui ten alle bedenking, heeft Jefaia het oog op den rooden wyn, als hy de Kerk vragende invoert, Hoojdft. LXIII2. Waarom zyt Gy rood aan uw gewaad en uwe klederenals een esdie in de wynpers treedt? Op welke woorden onze Kanttekenaars zeggendat men hier by ver ft aan moet klederendie met rooden wyn zyn befprenkelddat is be ipat, 't zy door het fterk treden, 't zy door (1) ByzonderhedenI. deel. bl. 108. (m) Comment, in 'fob. capXVI: 16. (nj venemaacl h. I.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 382