3IÓ F. HOFSTEDE OVER DEN
bloed binnen zyn vaten opgefloten
is, en niet uitvloeit, ten zy dezelve
geopend worden". Neende wyn
wordt druivenbloed genaamd, met op-
zigt tot die foort van wyn, welke de
verw van bloed 't naast bykomt, naam-
lyk roodgekleurden (purperagtigen) wyn.
Ik beken, en fchreef het in myn By*
zonderheden (k), dat de ouden wel eens
aan het vogt van allerlei boomen en
planten, den naam van bloed gaven;
maar met nadruk, en in den allereer-
ften zin, verftonden zy, door druiven-
of wyndruivenbloedalleen rooden wyn.
Het bloed der druiven is eigenlyk9
(zegt (1) drusius) Jap van rooden wyn
welke gelyk is aan uitgeflort bloed. De
ondankbaarheid, van het Israëlitifche
volk, wordt in den Text, daar mede
vergroot, dat God aan het zelve niet
alleen wynmaar druivenbloedrooden
en dus den besten wynte drinken had
gegeven. Trouwens, alles wat in de
aangehaalde woorden voorkomt, is
het voortreflykfte in zyn foort. De
rotshonigj (dus luidt de Aantekening
van
(k) 1. c. bl. 99. Alwaar de Scliryversby welke
dit te lezen isgemeld worden.
(1) Ad h. I.