XIX. Het geen wy uit de ver
klaarde plaats van Mofes afgeleid heb
ben, wordt geltaafd, door de God-
fpraak van den Prophetifchen Dichter
JefaiaHoofd ft. XXVII: 2, Te dien da
ge zaler een wyngaard van rooden wyn
zynzingt van denzelven by beurte.
Gods oordeelenover de vyanden der
Kerk, banen doorgaans den weg tot
derzelver voorfpoed. Als de heere
den Leviathande lang wemelende krom*
me flomme Slang, en den Draak, die in
de zee is, (wreede vervolgers) mes
zynen hardengrooten en fterken zwaar-
de, zou bezogt en gedood hebben, dan
zou de Kerk niet flegts een wyngaard
zyn(zulks was ze ten allen da
ge) maar een wyngaard van rooden
wyn, dat is, naar de verklaring van
vitringa (v), een wyngaard van den
uitmunt en djl enfierkjlen en geestrykflen
wyn; waar mede marck. (w) inftemt,
als hy opmerkt, dat 'er mede aange
wezen wordt, een foort van besten
wyn, welke dees wyngaard in groote
menigte zou voortbrengen. In een
verhevener zin, wil 'er de Godsman
me-
320 P. HOFSTEDE OVER DEN
(v) Ad h. L
(w) In fase. Disfertat. torn. I. exercit. XX. III-