BYBELSCHEN SOREK-WYN. 321
mede zeggen: dat de Leden van de
zen Kerkwyngaardveel flerkte zou
den hebben, alles vermogen door Chris
tus, die hun kragt geeftvol van geest,
en leven zyn, en met hunne werkfaam-
heden van een vertrouwend geloof,
brandende liefde en ftralenden wan
del een gedruisch maken als de wyn
enz. enz.
XX. Dus meen ik, zoo niet vol
ledig betoogd, ten minfte, tot den
hoogften graad van waarfchynlykheid
aangetoond te hebben, dat de Sorek.-
wyn tot het gellagt van den röoden wyn
en onder de verfcheiden foorten van
dat geflagt, tot den purper-wyn be
hoort. Blyft 'er nog eenige twyffeling
over, deze zal misfehien, in de be
loofde Verhandeling, door een naauw-
keuriger vertaling van het 12de vers,
en de duidlyke zinfpeling aldaar op
het wyndruivenbloed van vs. 11, volko
men weggenomen worden.
Men vergenoege zig ditmaal met de
gelegde fondamenten, en verwagte ter
eeniger tyd, zoo de Heere wil en wy
leven, in een Boekdeel van foortgely-
ken aart als het tegenwoordige, 't ge-
XI. JDE&L. X bouw
e