OVER HET GROND-YS. 409
grond der Wateren hebben toch gade
geflagen, dat de Fuiken en Korven,
waar mede de Visfchers op de Maas en
Waal Prikken vangen, door byten by
toegevroozen Wateren, op den bo
dem nedergelaatenter diepte van zes
tot twaalf voeten, en daarin tien of
twaalf uuren blyvende, by het ophaa-
len, mids de vorst fterk aanhoudt,
geheel met fchilfers Ys bedekt bevon
den wordenzynde die zo groot als
een zestehalf, en zo dik als een dub
beltje. En helpt, vraagt men, zulk
eene ondervinding niet zeer veel tot
ftaaving van het heerichend gevoelen?
Hier op zou men ja moeten antwoor
den, wanneer men bewyzen kon,
dat, in fotnmige tyden, het oppervlak
der Wateren niet wordt aangedaan
door de vriesdeelendie er uit de
lucht op neerkomen; dat die deelen,
in zodanige gevallen, door de Wate
ren heen dringentot op den bodem
der Zee en der Rivieren, en aldaar
het Ys formeerenen dat het, ten
dien tyde, op den grond kouder is,
dan boven aan, of op de oppervlakte.
Hoe veele vooronderftellingendie
egter nooit beweezen zyn! Zullen
Cc 5 dp