Het begraven der leevendigen met de dooden, dat by fommige barbaarfche Volkeren noch plaats heeft, is niet an ders als eene doem ens waardige hoog moed en domme eerzucht; zoo wel als het begraven by ons in de Kerken, niet anders is dan een dwaaze hersfenlchim en eene verfoeilyke hoogmoed, allen Christenen onbetaamlyk en ongeoor loofd; ja een hoogmoed, welke fom- tyds ten verderf van Landen en Steden kan ftrekkenzoo wel als alle onmaati- ge pracht en eerzugt altoos geweest is en altvd zal zynten nadeele van alle LandenDan of fchoon ik de mee lde begravenisfen als een zekere luxe be~ fchouwzoo moet men nochtans er kennen, dat dezelve in andere landen veel prachtigeren vooral ceremoniëel- der altoos geweest zyn, dan by ons. Wy zyn zindelyker, eenvoudiger en deftiger altyd met de begravenisfen ge weest en noch ideeken wyinzonder heid de Amfceldammersandere landen den loef af. Het begraven in de Ker ken en Steden is nochtans een point de honneuren wordt van ieder een byna tot ergernis, hooggeacht, voor deftig en zeer aanzienlyk gehoudenja onze Overhedenvoor welken ik de grootfde ach- 196 GORNELÏS TERNE, OVER DE

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 218