DE BEGRAVïNGE ENZ. 219
de [chadelyke uitwaasfemingenvan het 'verrotten
de Vleefch -verhoed worde in de Kerken. Wordt
gezegddat dit genoegfaam cm veele redenen
onmogelyk zy; en dat dit de bron is van het
kwaads dat juist wordt gevreesd. Zoo dat, in
dien 'er deeze" zwaarigheid niet waremen alles
te boven zoude zynen niets te duchten heb
ben; zynde dit ftuk door den Heer te wat er. (V)
in heider daglicht gefield, en ook door zyn
Hoog Eerw: het oordeel van rivetus(5) op
bh 661 en Ó62 aangehaald en uitgetrokken.
Men vraagt verder of het te bil ijken iss dat
men eene Gode geheiligde plaats door rottende
en tot ziektenzoo fpoedig gelegenheid gevende
Licbaamen aldaar te begraven, ontreinigt? of
't wel beantwoordt aan 't oogmerk van Gods-
divnitige t'faamenkoaiftendat ir.en aandoenly-
ke menfehens door 't begraven in de Kerken
uit dezelve verbant? Dewyl dikwerf de gedach
ten van menfehen, door 't gedenken aan Echt-
genooten9 Ouders, Kinders, Vriendenen ande
re dierbaare panden, aldaar begraven liggende9
worden afgetrokken en de aandacht wordt ver-
ftrooid en gehinderd; ja zelfs dsfcwils lang moeite
gebaard0111 zoo veel op zïch zei ven ce verwinnen
dat men in zulk eene plaats den Godsdienst kan by
woonen. Ook zyn 'er r.ist zelden hevige gemoeds
en Lichaarru aandoeninge door verwekt» Le
Frank van Berkhey verhaalt ooggetuige geweest
te zyn, dat eene zwangere Vrouw, op aanraden van
haare vrienden re Kerk ging, daar onlangs haar
waarde maiwas begravenniet dat gevolg, dat zy
zoo-
(a) Verhand, van 't Zceuwfcb Gcnootf iv. D.
bl. 6^3.
(A) in Gen. C. xlvii. Excrcic. 172.