6 J. D. V. LEEÜWEN, OVER DE
wyl naamlykgelyk de Vraagerg zeggen
da fchadelykheid daar van ten vollen bewee-
zen en vry algemeen erkend is; en ten
tweedende vraag zelvewelke zich als
van zelfs in twee deelen iplitstvoor
eerst, welke de verfchillenderedenenzyn
waarom die nadeelige gewoonte al noch blyft
fland houdenen ten anderenwelke de
beste middelen zynom dezelve te doen
ophouden
Naar deeze verdeeling zal ik dan ook
dit myn antwoordzoo veel mogelyk
tragten te fchikkenen by het opgeeveri
van eene en andere voorgewendde ree
den,dezelve mede tragten te wederleggen.
In de redengeevinge van het vraagftuk
wordt dan voor-onderftelddatdefcha-
delykheid der begravenisfenbinnen de
Steden en Kerkenten vollen niet alleen
beweezenmaar ook vry algemeen er
kend is.
Wat het eerfte van deeze voor-onder-
ftellinge betreft: ben ik het met de Vraa-
gers volkomen eensdat die lchadelyk-
heid, zoo door de fchriften van ervaren
en geloofwaardige Mannen, als door de
ondervinding zelve, ten vollen bewee
zen is. Dus zal het dan niet noodig zyn
dit ftukdat in de vraagte regt voor-
pnderfteld wordt, alhier nader te betoo-
gen,