10 J. D. V. LEEUWEN, OVER DE eens voorgehouden, zy draagen duide- lyke blykendat zy 'erof nooit regt acht op gavenof'er geen regt denkbeeld van hebbenveel min dat zy de fcha- delykheid daar van erkennen: en dus blyven zy de oude gewoonte aankleeven. De ondervinding heeft my dit meerma len in gefprekken met lieden van aller lei rang geleerd. Zy zeggen onder an deren datwat men daar vanter be- •ftryding van het begraven in Steden en Kerkenook mogte voorgeeven'er zoo veele althans voldoende, voorbeelden, waar uit die fchadelykheid zoo openbaar zyn zoude, immers in ons Vaderland, niet voor handen zynen zoo die zoo groot was, als men 'er ophef van maaktmen 'er meer van hooren zoudedaar in ons land zoo veele lyken in eeneKerkbyzonder in volkryke Stedenbegraven worden ja dat, zoo men al een enkel geval mogt vin- hy zyne gedachtedat geene onvoeglykheid in dit gebruik konde vinden, alleen voorwaardelyk vqor- fteltals, fcliryft hy, zorge gedragen wordt, dat het geen hinder kan doen aan de grondfiagen van het gebouwen dat defchadelyke uitwaasfemingen van het verrottende Vleefch verhoed voorden. Doch hier op heeft hy geen acht genoeg geflagen: dewyldit, wanneer men het begraven in de Kerken zal aan houden, ten aanzien van het laatlte, cenc onmo- gelyke zaak is, gelyk de Geleerde te water l. c. aangetoond heeft.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 32