336 h: van den hespel over eene ziel niet begreepen kunnen wor den leerenendat daar deeze zielen hoogwaarfchynlyk na hunnen dood aan-, weezig blyven't zy men dat verblyf gelukkiger't zy min gelukkigals het geen zy in de vereeniging met hunne lighaamen genooten, befchouwd: of dit overblyven hunner zielen hier niet in aanmerking koomt Wy meenen neen: dewyl het voorige reeds geleerd heeft en het vervolg nader bevestigen zaldat zy, op eenen bepaalden tyd, zeker moeten ftervenwelke gevolgen nu die dood heeft, doet niets tot ons oog merk dewyl wy alleen betoogendat in hunnen dood, als dood; en in de wyzeop welke zy ftervengeen bly- ken van onbarmhartigheid of wreed heid, maar van Goddelyke goedheid omtrent hen zichtbaar doorftraalen. Dit zullen wy beide bevestigen. Wat hun dood betreft, wy moeten hier nooit uit het oog verliezendat de Heerevolgens zyn oneindig wys bellek aan ieder Schepfel van het Heelalen dus ook op onze aardeaan ieder ge voelig weezenzekere maat van gunst- bewyzen heeft toegefchikt, welke Hy door zyn bellier hun ook daadelyk fchenktzoo dra Hy nu aan dat wys be-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 358