den dood der dieren.
339
moesten in die omftandigheden de on
gelukkige flagtoffers zyn.In beide
die gevallen, of door beide dcezerede
nen zouden zy een lankwylig, een al
leronaangenaamst, ja zeer fmertelyk uit
einde hebben: is het dan geen groote
goedheid van hunnen Maaker, dat zy,
voor het ondervinden dier kwaaden,
leevend vcrflonden worden?
In de overweeging der wyzeop wel
ke zy fterven, vooronderftellen wy,
dat zy waarlyk gevoel hebbenen des ook
fmerten kunnen ondervinden. Schoon
deeze onze meening reeds in verfchei-
dene uitdrukkingen gebleeken is, wil
den wy die hier echter opzettelyk voor-
Hellen als ietsdat ons allerduidelykst
en zeker voorkoomt, uit hun uiterlyk
en innerlyk geftelen uit de ondervin
ding om dat dit hier byzonder in aan
merking koomt.Doch dit te erken
nen, zal, vertrouwen wy, ons betoog
niet om ver werpen.
Hier moet men voor alles opmerken,
dat volgens de byna algemeene bepaa
ling van hunnen dood, dceze hun al
toos zeer onverwagt te beurt valt; eene
verordening, waar door hun ookeen
byzonder blyk van 'sHeeren goedheid,
gefchonken wordt.Op het oogenbiik,
Y 2 dat