dat met een verbod, van in Kerken te begraven, zoude moeten gepaard gaan zoude een ontzetting van iemands recht en eigendom zynhet geenvoor ai in ons landniet pasttegen de vry- heid ftrydt; en geene Overheid toeftant te doen. De Grafliedenwelke wy in de Kerken hebbenzyn onze eigendom het zy datze ons by verfterf zyn aange- koomenof door ons zeiven aangekocht: hier op hebben wy dus het wettig recht verkregen, om te begraven; en dit recht kan ons niet afgenoomen worden. Doch dit laatfte ontken ik wel degelyk Want, wat de Vryheid belangt, waar tegen dat ftryden zoudeik ben zoo zeer, als iemand, voor de vryheid, maar, wanneer dezelve geene banden kent, wordt zy ontaart, en nadcelig voor het algemeen welzynen het zy gl eens zooik heb toch geen ander recht verkregendan myne dooden op eene plaatsde Kerk toeftendigte begra ven wanneer nu my zulks ook ver gund wordtkoome ik 'er niets by te lyden. Immers ik mag met myn eigen dom niet doen wat ik wilik mag het zelve niet gebruikentot fchade van een ander; ik ben met het zelve, en het zelve met my, onderhevig aan de be- fchik- BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 2?

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 49