94 C. KAYSER ANTWOORD OVER vooral behoeden voor zelfs verveelin- ge, en hen, zoo veel het hunne ge breken of infirmiteiten toelaaten, aan- Ipooren tot het doen van eenig nuttig werk; maar zulks willen wy.trachten te verkrygen, door belooningen, en niet door dwang; en hier toe de voor noemde verkwikkingen doen dienen. Een ieder zal, naa maate hy ieverig is, in het doen van het een of ander werk, (hoe genaamd ook, als het maar ftrekt, ten voordeele van het gedicht en nut van de maatfchappye,) zyn aandeel in dezelve genieten; en dit zou op deeze wyze kunnen zyn: de gemelde werken, zullen wy eens del len dat bedaan(buiten de dienden van het huis, bladz. 42 aangegeeven) in het breiden en doppen van netten, voor de visfcheryenin het reparee- ren en toedellen van eenige touwwer ken, of andere deelen der tuigagie van de fchepen; het pluizen van werk; het weeven of maaken van eenig grof goed, of wat het ook weezen mag; het oeffenen van eenig ambacht, dat deeze of geene verdaat, en waar voor gelegenheid is, om in het huis gedaan te kunnen worden. Van alle het geene daar

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 106