tö6 J. t. VAN LAREN OVER dig voor, dat wy* 'er iil kottrten berus ten. Het is zoo'er is een Overeen3 koorüst in zommige opzichten tusfchen Zulk een Joodfchen bedienaaren een Christen Opziener dan in andere op3 zichten verfchillen zy wyd van elkan- dereh. Dit té toonen is nu ons Werk niet. -3- 'Er koomt by, dat men billyk zou konnen yraagen, of in dien tyd, wanneer d'Openbaaring in de we3 reld kwam, zulke Afgevaardigden in de Joodfche Synagogen noch wel be kend waren? De Heer vitringa twy- felt 'er wel niet aandan zyn zyne bewyzen niet te jong, om zich daar op te gronden? schötgen (e) brengt 'er wel ouder by: maar ook deeZe Zyn te jong. En fchoon men uit dezelve al toereikend konde bewyzendat zulke Gelastigden der Vergaaderinge toen ter tyd plaats hadden in de Synagogendan blyft 'er evenwel noch over, dat men bewyze: waarom Johannes zyne brieven aan de Opzienersjuist onder deezen naam, moest fchryven; als mede, dat men aantoone, of ten min- flen waarfchynlyk maakedat den yoorgangeren in den Godsdienst als ZOO- Ce) L. L,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 226