%4 C. KAYZER ANTWOORD OVER hit de teekeningen, Fig. II. en Fig, Vf* de treden hebben een voet breedte naar vooren een weinig afhellende, en eene laage gemakkelyke optredezy zyn van bordes tot bordes in ónêvene getallen; en zoo gefchikt, dat de klim mer vyfmaal rusten kan, eer hy op de eerfle verdiepmge is; deeze beklimt men met vier en dertig, en de zolder met drie en festig treden, Deeze trap ziet men vlak in het midden van het voorhuis; men gaat denzelven van we- derzyden op, en komt telkens boven de middentrap te zaamendeeze or donnantie geeft gelegentheid om des noods, by forme van tusfchen-verdie- pinge, noch plaats boven de door gangen en kleine vertrekken, te kun nen vinden,- Onder het eerfle portaal is een ingang of keldertrap, voor de westkelder. De befchrevene groote trap, is getimmerd van eiken hout, op een goed gemetzeld fundament: de eerfle trede van Escaüfynfe fleende bordesfen zyn met blaauwe fteenen bevloerd; de leuning is van eene digte eiken lambrifeeringede treden zyn van onderen belat, en glad beplakt; gelyk ook de bordesfende kuip voor"

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 26