ado j. z. van laren over de en-
Brieven aan de Opzieners, onder de
benaaming van Gezanten, gëfchreeVen
werden, niet deeze zyn? Te weeten,
om dat de aanbiddelyke jesus zelf
hen wilde gebruiken, als Jij gezant en
der Gemeenten wel niet in afgelegen
flreeken, maar in de nabuurige Ge
meenten van dat gewest. Ai! Let eens
op die luistervolle vertooning, waarin
de Heiland verfchynt, openb. 1: 13, en
3 6; en II: 1. Omftraald met gade-
looze Heerlykheid, hield Hy de zeven
Sterren in zyne rechte handen wan-
delde tusfchen de zeven gouden Kan delaa-
ren! Wat teekent, dat houden van
de zeven Sterren in zyne rechte hand
Befchouwen wy dit gezigtin het af
getrokken en op zich zeiven, dan zien
wy hier den Majestuëufen Eere-ko-
ning zich afbeeldende, als die alle
Magt had in den Hemel en op Aarde,
over de lotgevallen der Wereld en
Kerke; althans zoo wy dit Beelafpraa-
kig gezigt, uit de denkwyze der Oos
terlingen willen verklaaren, die wan
neer zy van god, als den Opperheer
der Wereld, den Gezagvoerer der
y olkenfpreekenHem noemen
den