268 A. *S gravezande over eene Doch ik achtte mij verpligt, om alvoo» rens na te fpeuren, of iemand der Schrijveren, die, in de laatfte verloo- pene 23 jaaren, hunnen arbeid hefteed hebben aan de overeenftemminge der Euangelisten, mij eenig meerder of be ter licht ontftaaken in deeze duister heid, dan ik te vooren reeds meende te hebben gehad. 1. Onder deeze floeg ik daar toe 'op, de H. Jaarboeken van mijnen Za ligen Vriend, den Wel Eerw. en zeer Geleerden Heer rutg. schutte, waar van de eerjle deelen waren uitgekoo- men, in eenen tijd, dat ik langduurig krank en zwak was, en daar door toen belet, dat werk met de vereischte aan dacht te doorieezen. Dan het zelve nu met gezetheid inziende, ontdekte ik voor eerst, dat zijn Wel Eerw. de oplosfmg van deeze zwaarigheid de al ler gewigtig ft e bijna in de overeenftem minge der Euangelisten reekende. Ten anderen, dat Hij dezelve befchouwde, als de fpil, waarop een groet gedeelte dier overeenftemminge draait: welke gezegden mij te meer aan]goor denom in mijnen toeleg voort te gaan. Doch ik zag ten derden, dat zijn Wel Eerw. oor-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 288