574 a' 's gravezande over eene
twee zaaken, de geneezing van den ge»
raakten, en de roeping van Mattheus,
worden aan eikanderen ten naauwften
verbondendoor de woorden: Jejus
van daar voortgaandezag enz.
Vervolgens in het 10de vers wordt
eene gefchiedenis gemeld, dat Jefm
aanzatnevens zijne discipelen in een
Huishet geen onze overzetters, door
invullinge van het woord Mattbeï\
aanmerkten, als het huis van Mattheus
in het gezelfchap van Tollenaaren en
Zondaaren. De Euangelist hefte dit
verhaal dus aan: Ende het gefchiedde als
hij in het Huis Mattheiaanzat. Als
men ook dit zonder nadenken leest,
zoude men onderftellen, dat dit aan
zitten, terstond, ten tijde der roepin-
ge zoude zijn gefchieddoch dit zegt
de Euangelist niet uitdrukkelijk. Hij
bepaalt geenzins, wanneer dit aanzit
ten zij gebeurd: het zij toen Mattheus
werd geroepen, of in het vervolg
Zelfs, als men let op de woorden van
Jefus: Volg mij, en de daad van Mat
theus, en hij opflaandevolgde hem
koomt het niet waarfchijnlijk voor,
dat 'er toen gedacht is, om Jefus te
doen