tot hen [prakziet een Overjledaar verhaalen Marcus H. 5: 22, en Lu cas H. 8 41 de koomst van den Qverften, (dien zij beide Jaïrus noe^ men), veel laat er in tijdordeen plaat- fen dezelve, zonder juiste tijdbepaalin- ge, alleen met de woorden: ende ziet daar kwam- onmiddelijk na het verhaal van den Gadareenfchen logtdie Mattheus alreeds in het einde van het 8de Hoofddeel had befchree- ven, 9. Uit de vergelijkinge nu dier naneengefchakelde gefchiedverhaalen van deeze drie Euangelisten, is geree- delijk op te maaken: Aan de eene zijde, dat zij eikanderen mlmaakt gelijk zijnin het voordellen van vijf gevallengefchakeld in de zelf de rangjchikkingete weeten: 1. de ge- nee zing van eenen geraakten; 2. de roeping van eenen Tollenaar; 3- het aanzitten van Jefus aan een maaltijd jnet Tollenaaren en Zondaaren, in eens Tollenaars huis; 4. het gefprek van jefus met de Pharizeen5. en ein delijk zijne beantwoording van Johan nes Leerlingenover het niet vasten, i dat zij daar in opgclijk zijndat Mas sBö A, 'S GRAVEZANDE OVER EENE

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 302