ven. "Want voor eerst(zoo vervolgt v de Schrijver), bij den Euangelist Mar ty cus worden voor de Gadareenfehe reis verhaald, de geneezmg van een' geraakten, te kapernaum; de roeping van den Tollenaar Levi, Alféus zoon, bij de Galileefche zee; en het gefprek aldaar op eenen vastendag, deels over het eeten met Tollenaaren en Zondaaren, deels over de Joodfche Vastendagen gehou- den, Mare. 2: 121, vergeleeken met Mare. 4: 355: 21. Doch s, Mattheus verhaalt na de Gadareen- fche reisde geneezmg van een ge- raakten in Jefus Stadnazaret; de roeping van den Tollenaar Mat- w tbeusin of digt bij die Staden het gefprek over het eeten met Tol- lenaaren, gelijk mede over het vas ty ten: en dit alles wordt aan de te rug t, koomst van de Gadareenfehe reize zoo vast gemaakt, dat het voor de- t, zelve niet kan geplaatst worden. Ten tweeden: ook kan de reis bij Marcus niet verfchikt worden, om tj dat haar begin wordt vastgemaakt aan den avond van een dag, waar °P Jefus bij Kapernaum leerde, T 5 w Mar'c. 3CHIJNSTRIJB IN MATTH. IXI 1-2<5. 297

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 319