304 a. 's gravezande over eèné mijne bedenkingen daar over, zoo kort en duidelijk ik zal kennenvoor te draagen. 34. Voor eerst bleek het te voo- ven 6.), dat zijn Wel Eerw. derde grondregel door mij wierd aan- en overgenomen: dat ik dienvolgens oor deelde dat de fchakeling van vijf ge vallen bij Matth. 91—17, Mare. 2:1 22 en Luc. 5: 1739, juist dezelfde waare. De Heer schutte ftemde toe (t), dat 'er wel zulk een volgreeks scheen te zijnin die gevallendoch zijn Wel Eerw. ontkende bet daadelijk zijn, en zonderde daarom deeze fcha keling van gevallen van dien grondregel uit. En om welke redenen Het zijn die, welke uit het I D. bl. 345 en 346, alreeds 29. bl. 297zijn opgegeeven. De eer (ie was uit de Tijdreekeninge ont leend: om dat Marcus zijne fchakeling verhaalt voor de Gadareenfche reis, maar Mattheus na die reis; derhalven (oordeelt zijn Eerw.) kan het dezelfde fchakeling niet zijnhoe zeer zij zulks fchijnt te zijn. Dit vertoont, in den eerden opflag, een onlosbaare knoop; maar laat ons de onder (lelling te baate nee: (t) I D. bl. 407 en 408,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 326