len. Dat nu dit begrip nopens Naza-
retdoor zijn Wel Eerw. van het
groot (ie gewigt geacht is, en als een
Jleutel der oplosfinge van zwaarigheden,
zoo wel als het middel tot het opmaa-
ken eener welvloeijende overeenftemmin
ge is befchouwd, kan worden opge
maakt, uit het geene hier boven 30,,
en 31.), fchoon bekort, met des Schrij
vers eigen woorden (zoo veel mogelijk)
is uitgetrokken.
37. Het belang der geregelde
overeenftemminge vordert derhalven,
dat wij de opgegeevene gronden voor
dat begrip wat dieper inzienen over
wegen. Zij zijn uit de Inleidinge voor
het I D. der H. Jaarboeken, bl. IX
10. opgegeeven, $,31.
38. De eer(le was: die Stad
wordt daar uitdrukkelijk zijne stad
genoemd. Dit was (zegt de Schrijver)
niet Kapernaummaar Mazaret.
Ik fta toe, Mattheus noemt de Stad
daar Jeius kwam, zijne Stad$ eigentlijk
fchrijft hij: Hij kwam sig np-i&'txv 7tcXivy
tot of in zijn eigen Stadzonder den
naam van die Stad te noemen. Hoe
zal men nu dien naam kennen? Alreeds
V 2 ee-
SCHIJNSTRÏJD IN MATTH. IX: 1-26. 3 O?