hem zeer waarfchijnlijk voorkoomt, dat dit vrij zuidelijker zij geweest „dan Kapernaum, bij de Oosterki- fon, die ook Kedumim heet. -*» (Over Gerafa in de Galileefche zee vallendedoch haar oorfprong heb- bende digt bij het dorpje Daberah, aan den voet van 1 habor west;- waards, niet verre van Nazaret, en loopende gedeeltelijk naar het wes- tengedeeltelijk naar het oosten). Langs deeze beek (fchrijft zijn W el Eerw.) vertrekt hier de Heiland van de Galileefche zee, naar zijne Stad Nazaret." Dewijl nu Marcus, daar hij van Jefus zegt dat hij bij de zee was terllond daar op laat volgen vs. 22. Ende ziet daar een van de Over men der Synagoge met naame Jaïrus biddende cm hub voor zijn dochterzeg gende vs. 23. Ik bidde u, dat gij koomt ende de handen op haar legt, op dat zij behouden worde, en zij zal leveJl. En dat daar op terllond volgt vs. 24. ende hij ging met hem, en een groote fcbare volgde hem en zij verdrongen hem enz. (b). Zoo heeft zijn Wel Eerw. de woorden van MarcusEnde hij ging met (b) I D. Inleid, bi. X en XI, II D. bl. 70 SCHIJNSTRIJD IN MATTH. IXI --2 <5. 315

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 337